donderdag 9 april 2020

wandelen in het bos




Je zou denken dat ze in deze tijden meer en beter bezocht zouden worden, de natuurgebieden rond Bergen op Zoom. Ik loop er regelmatig bij goed weer omdat ik het het er mooi vind en ik heb meer beweging nodig. Ik heb een stappenteller om mezelf te stimuleren. 
Ik ken de omgeving inmiddels goed. Weet de heidevelden, de weilanden, de zandverstuivingen, de naaldbossen, en de meertjes te vinden. Ik loop over de paden en kom er heel weinig mensen tegen.

Vandaag alleen een wielrenner die zijn fiets met veel gepiep tot stilstand bracht om snel een foto te maken ‘Ik zag twee reetjes’ zei hij en ik merkte wat een perverseling ik was omdat ik het beeld van vrouwenbillen moest wissen. Hertjes!! Kleine hertjes!!

Dan na drie kwartier wandelen, naderden mij een man en een vrouw, in de leeftijd van rond de 50 . Zij had lang steil blond haar. Ze hield stil, draaide zich naar me toe, en zei: ‘Ik zag U net ook al lopen, heel in de verte’ en ik antwoordde, ‘dat kan. Ik ben al enige tijd aan het lopen.’ Vervolgens vervolgden we allebei ons pad. Zij de ene kant op. Ik de andere. En ik dacht: Waarom zei ze dat nou? Wat bedoelde ze met die opmerking? Het had niet bits of onvriendelijk geklonken, maar aardig . Ze was misschien verbaasd. Dat ik nu opeens zo dichtbij was en net nog zo ver weg. Ze wilde er geen praatje mee aanknopen, had ik de indruk, maar het wel even graag gemeld hebben. “Ik zag U net ook al lopen, in de verte” Moest ik bevestigen dat ik inderdaad dezelfde was? Bedoelde ze dat ik voor in al dat groen opvallende kleren aan had?
Had ik leuker kunnen reageren? Een kwartier lang liep ik verder met al die vragen in mijn hoofd.

Vanuit een zijpad rechts kwam nog opeens een mens. Een man. Hij kwam voor me te lopen. Had me niet aangekeken. Ik moest opeens denken aan meneer H. Meneer H was een psychiatrische patiënt waar ik tijdens mijn nachtdiensten in een instelling mee te maken heb gehad. Een enigsinds enge man. Met achtervolgingswaanzin.
Deze man had hetzelfde postuur; mager en lang, en eenzelfde wat stramme manier van lopen. Hij droeg een oud zwart pak, geen kleding om je mee in het bos te begeven op een warme dag als deze, en hij had een kalend achterhoofd. De wandelende dood. Armen bijna bewegingloos naast zijn lichaam. In zijn rechterhand een brandende peuk. Hij schreed nog net niet, maar hij ging wel steeds iets langzamer lopen.
Ik loop vaak in het bos en voel me er doorgaans ontspannen en prettig. Deze keer ook wel, maar ik voelde me er toch niet he-le-maal senang bij. Ik liep achter hem. Voor de rest was er niemand in het bos te bekennen.
Zou ik achter hem blijven lopen?
Scenario’s flitsten door mijn hoofd. Deze man zou zich opeens om kunnen draaien en tegen me tekeer gaan dat ik hem achtervolgde of zoiets...en dan?
Ik besloot hem te passeren, mijn pas versnellend. In het voorbijgaan groette ik hem, en hij? Hij groette terug.
En even later achter me sloeg hij weer een ander pad in.
Dus.
Gewoon een vriendelijke man waarschijnlijk

Of hij is iemand anders gaan vermoorden. Dat kan ook


Geen opmerkingen: