Ik heb vakantie.En wat vakantie voor mij is, is geen agenda, en ook:
No hurry
Gaat ik vooral ‘Geen haast’ zeggen. Laten we onze taal niet aan de kant schuiven voor de grootste gemene delert, zo sprak de Rotterdammert, die er ook een hekel aan had dat Engelse begrippen en uitdrukkingen meer en meer hun vuile voeten komen afvegen aan onze Nederlandse taal. Alsof Nederlands er niet meer toe doet; het afgeschaft kan worden. Terwijl we allemaal toch weten dat het in het in het Engels misschien wel interessanter klinkt, maar dat dit daarmee tegelijkertijd een buitenproportionele zeepbel doet ontstaan.
Heel even een voorbeeld, al die ‘managers’ bijvoorbeeld. Wat doen managers? Dat zijn regelaars. Mensen tegen wie je zegt: ‘oké, regel jíj dat even?’ Het zijn uitvoerders van opdrachten. Maar het klink gewichtiger als de verkeersagent ‘trafficmanager’ genoemd wordt, en een personeelswerker een ‘Human Resource-manager’. Alsof ze het regelen zelf hebben uitgevonden. Maar ze zijn nog steeds even moeilijk bereikbaar. Een adviseur heet opeens in het Engels een Advisor. En zo stellen ze zich ook voor.
Heteen haast.
L heeft meer uitstraling, zo wordt gedacht. Maar niet voor mij. Blaaskakerij straalt voor mij niet zo
Terwijl Nederlands zo’n mooie taal is. Kom op!
Ik probeer daarom het Engels te weren. Ik wil het Nederlands niet opofferen. Juist omdat het maar zo’n klein gebied is dat de Nederlandse taal bezigt . Door een tsunami van invloeden van buitenaf dreigt deze taal nu ten onder te gaan.
Nederlanders hebben in koloniale tijden geprobeerd ons taalgebied wat te verbreden, met redelijk succes ( Indonesiërs spraken de taal keurig) maar dat moeten we ook weer niet willen.
Excuus, hierboven betrof het het schrijven van mijn ongeketende geest, die zoals vrije geesten vaker doen een zijpad verkoos, terwijl ik het juist over de vakantie wilde hebben.
Die als voorwaarde moet hebben, zoals gezegd: geen haast.
Hoe laat we zouden vertrekken, we zouden wel zien. Waar we zouden slapen, idem dito.
Onder een grijze lucht reed onze volgestouwde Toyota toen het eenmaal zo ver was, richting het Zuiden. De ruitenwissers zwiepten overuren. Een kleine maand , zo lang wilden we op pad gaan. Frankrijk. Italië. We zouden er vanzelf wel meer zin in krijgen.
De autoroute’s en tolwegen zoefden prima door, maar het rijden over wegen waarbij we door authentieke Franse dorpjes zouden komen leek ons op een gegeven moment wel zo prettig. Want er was immers geen reden om te jakkeren. We konden rustig aan doen. We hadden geen afspraken. Hoefden nergens op tijd te zijn.
Rond 18.00 waren we in de auto wel wat uitgezeten. We parkeerden bij een hotelletje bij Langres en wandelden er naar binnen om er tot onze verbazing van de receptioniste te horen dat ze ‘desolée was’, een Frans woord dat ik als brugpieper heb moeten vertalen als ‘wanhopig’. Waarom was ze wanhopig?Omdat er geen kamer vrij was voor ons. Echt wanhopig zag ze er niet uit, deze receptioniste. Haar troosten leek me overbodig. Het leek eerder alsof ze ons niet wilde inschrijven.
Omdat we misschien niet goed overkwamen voor haar, dat zou kunnen, zo dachten we later. Immers waren we daar zonder mondkapjes naar binnen gestruind – in Frankrijk gold het dragen van deze anti-besmettingskapjes nog als voorschrift ( in Nederland niet meer!) en de receptioniste kan ons mogelijk daarom gezien en beoordeeld hebben variërend van burgerlijk ongehoorzaam tot a-sociaal .
Een ander low-budget Hotel in de buurt was ook ‘complet’ . Maar telefonisch vernamen wij dat een zusterhotel in Chaumont wèl plaats zou hebben. Dat konden we dan meteen met alle toeters en bellen reserveren. Een half uurtje rijden dan nog.
Associaties met een cellenblok drongen zich op bij het betreden van ons kamertje. Er kon een bed in staan, zo groot was het. Kijkend uit het nog net niet getraliede raam had het er alle schijn van uitzicht te bieden op de ontluchtingsplaats van cellenblok F. Maar het bed was goed. Het behang bestond uit kleurige reproducties van oude gekleurde tekeningen die plaatsen aanprezen van New York tot St Valéry en Caux. Het gaf wat te zien in de vierkante meters waarin we ons bevonden. Er hing een klein tv-tje ook nog. We zullen nooit weten of ie het deed of niet. We hebben hem niet aan gehad.
Het hotel bood niets te eten en de restaurants in de buurt blonken uit in ongezelligheid en fastfood.
Het beste in de buurt was de Buffalo Grill. Country& Westernfood . In stijl zou je er op z’n minst een cowboyhoed moeten dragen en na afloop met de andere gasten lime-dansen.
Vlees, daar draait het om bij Buffalo Grill. Ingrid kreeg een speciaal scherp vleesmes toen ze haar biefstuk medium had besteld. Een kleine electrische heggeschaar had waarschijnlijk praktischer geweest. Ze heeft meer dan de helft laten staan, om een ontwrichte kaak te voorkomen.
Het was me s nachts al opgevallen dat het gedrup en geplets van regengeluid was gestopt. 's Morgens was het onverwacht droog toen we vertrokken en nog even lieten weten dat er zich in onze kamer geen handdoeken hadden bevonden. Maar dat klopte hoor. Die waren er niet aanwezig, of je had er een moeten huren voor een paar euro.
*Langres was een stadje waar ik nog wel heen wilde. Het had er veelbelovend uitgezien toen we er gister even waren, en het was nu droog, dus het plan was logisch : laten we gaan kijken en er een kop koffie nemen .
En daar hervond ik met het betreden van de oude en hier en daar schilderachtige stad – met kloppend vreugdevol hart- het aloude vakantiegevoel . Het op reis zijn. Het gevoel te leven. Het gelukkig zijn, weg te wezen, los te zijn.
Ik ben een reiziger, Ik heb veel te lang gesudderd.
We hebben het vestingstadje stadje doorkruist en rondgelopen over de stadswallen. Bij een boulangerie/ koffietent genoten van het Franse van Frankrijk met een grande café noir.
Uitzicht hotelkamer Hotel F1
Geen opmerkingen:
Een reactie posten