woensdag 19 maart 2008

naar eigen waarneming (6)

Oh handicap
In gesprekken waar het er toe deed hoe hij zich presenteerde, zoals sollicitatie- of functioneringsgesprekken, kon Gert onder observerende ogen zijn lichaamstaal niet beheersen. In het begin liep het wel. Het lukte hem ontspannen aan het gesprek te beginnen. Het informele gedeelte ging hem goed af. Later, wanneer het gesprek de zakelijke toon aan begon te nemen sloop het er vaak snel in. Nu werden overdachte antwoorden verwacht, hielpen kwinkslagen niet meer, en een interne onrust manifesteerde zich spoorslags naar buiten. Het kopje koffie dat hij tijdens het gesprek ongelukkigerwijs ter hand had genomen, en wat hij later niet meer doen zou, trilde op het schoteltje alsof hij een parkinson-patient was.
Zijn hoofd kon bij die gesprekken plots even verkrampen en lichte schokjes gaan vertonen. Iets wat hoe dan ook altijd waargenomen werd, maar waar nimmer aan werd gerefereerd.
Het is dus begrijpelijk dat Gert zich bij voornoemde situaties zorgen maakte. Hij leerde dat wanneer hij meende dat hij de controle over zijn spierspanning kon kwijtraken, hij zich moest concentreren en tot rust manen. Dit proces was echter evenzozeer zichtbaar. Zijn gelaatsuitdrukking werd hierbij namelijk afwezig. Absent. Het signaal dat werd ontvangen was: “Hij is er niet bij”


Kende Gert een kunstje, op de momenten dat hij het tonen moest, dan ging het niet. Zijn hersenen weigerden dan demonstratief met het doorgeven van impulsen naar zijn handelen.
Hij deed het dan niet, of niet goed. Hij blunderde, stuntelde, hakkelde. Het werd, nam hij later aan, waarschijnlijk self-forfilling profecy.
Wanneer men hem buiten de weg vroeg naar een bekende straat, wist hij die plots niet meer te liggen. Vroeg men hem in betogen naar voorbeelden, dan kwam hij er op geen enkele. Iets sloeg in hem vast. Overtuigingen kwamen desgevraagd zodoende niet over. Gert werd een pleitbezorger van het tegendeel van wat hij beoogde. Hij kwam en hij viel. Veni Foetsie

Gert had zelfs moeite met zijn handtekening,, wanneer men hem op de vingers keek. Beambten wilden soms de krabbel ter controle vergelijken met de handtekening op zijn pasje

En dan zijn onzekerheid in het (klus) handelen. Geen schroefje wilde bij hem de muur uit; geen plank kon hij vastpakken of er kwam een splinter in zijn vinger. Schilderijtjes kwamen steevast scheef te hangen, en wanneer hij tot schilderen kwam, was dit steevast toevallig met zijn laatstgekochte broek aan, die uiteraard aan het eind van de rit onder de verfvlekken zat. Kleine spijkertjes vielen uit zijn handen op onvindbare plekken. Hij was de man van het boorstaafje dat in de muur bleef zitten toen hij een gaatje wilde maken, en waar uiteindelijk een reproductie van het een of ander aan op is komen te hangen..Provisorische oplossingen, niets dan altijd weer die provisorische oplossingen. Bij het klussen was hij altijd aan het zoeken naar dingen die hij niet kon vinden.
Weet je wat zijn vriendin zei, als hij zichzelf weer eens hardop dood wenste met deze stuitende zelfconfrontatie?
Ze zei dan: “Dat heeft IEDEREEN!!Jij denkt altijd maar dat jij de enige bent bij wie dit overkomt! Maar iedereen heeft dat!”
Gert plakte de banden van zijn fiets, had dan de binnenband bij het geplakte gaatje in een teiltje koud water gehouden en zo gecontroleerd of er geen luchtbelletjes meer tevoorschijn kwamen. Maar dit mocht niet wegnemen dat aan het eind van de rit de band weer, of nog steeds, of nou anders, lek was.

Geen opmerkingen: