donderdag 6 maart 2008

naar eigen waarneming (3)

In het begin had hij het als pijnlijk ervaren dat hij niet gehoord werd. Men hoorde hem niet, men zag hem niet. Zijn stem was vaak te ijl en zijn articulatie onvoldoende. ‘Binnensmonds’praatte hij. Mensen verzochten hem regelmatig zijn zin te herhalen. Zijn lengte was cent-ti-me-ters onder gemiddeld. Leeftijdgenoten waren al snel een kop groter.
In hoeverre deze tekortkoming heeft bepaald dat hij nu bekend stond met kwalificaties als rustig, bedachtzaam, kon hij moeilijk met zekerheid achterhalen.
“Gert praat met zijn ogen” placht zijn zwager soms te zeggen, die zich bekommerde om zijn zieleroerselen.
Gert had niet veel op met mensen.Zeker niet met volwassenen. Ze leken van een ander soort, uit ander hout. Raar. Hij observeerde ze. Ving soms hun stemmingen op. Hij verbaasde zich erover dat ze elkaar niet begrepen. Hij vond hun gespreksonderwerpen volstrekt onbelangerijk. Waar mensen zich druk over maken! Dom. Saai!

Gert, wiens wens het was de juiste dingen te kunnen zeggen op het juiste moment; eye-openers te verschaffen, filosofishe denkbeelden aan te dragen, gezien en gehoord te worden, werd niet begrepen.
Als punt onder het uitroepsteken van zijn onzichtbare aanwezigheid bezat hij de handicap zich niet helder uit te drukken.Men begreep hem niet. In de ogen van anderen was hij een zwammer. Iemand naar wie je niet graag luisterde. Gert had bovendien de ongewilde gave dat hij, wanneer hij zich in een gesprek mengde, met één enkele opmering een levendige discussie doden kon. Hij was een converationkiller.
Het vreselijke was dat hij de anderen altijd gelijk moest geven. Op grond van argumenten waarop Gert geen weerwoord vond. Die er maar wel genoeg waren, maar die zich in zijn hersenen in een krabbemantje hadden opgesloten. Het kwam zijn mond niet uit.
Gert had de verkeerde manier van onderwerpen aandragen, boodschappen brengen. Gaf een draai aan de realiteit die niet als 'speelse creativiteit'zoals hij dat zelf zou omschrijven, maar als ‘onwaarachtig' of 'belachelijk’ werd geboekstaaft.
Hij heeft dit nimmer kunnen of willen uitleggen, met een zelfde vanzelfsprekendheid als waarmee de schilder niet zijn schilderijen uit de doeken doet.
Waarmee hij, in tegenstelling tot de schilder die zich in de status van misticus mocht verheugen, louter zijn eigen isolement schiep. Hij voelde zich onbegrepen.
Vrienden redeneerden honderd uit, Gert leerde zijn mond te houden, knikte en stond na korte tijd bekend als rusig, goed luisteraar.
Mensen konden hun verhaal kwijt. Het luisteren naar anderen werd een kunst als geen ander.
Maar soms was het meer een pose. Dan luisterde hij niet naar de gesproken woorden, maar naar gedachten in zijn hoofd.

Jarenlang had hij het traject Breda – Den Haag met wekelijkse regelmaat afgelift. Als dank voor de chauffeur die het lef had gehad voor hem te stoppen en hem mee te nemen had hij het als tegenprestatie op zich genomen het luisterend oor te zijn, of zich voor te doen als het luisterend oor; de gesprekspartner waar nodig. Er waren veel ritten geweest waarbij hij routinieus had geknikt, zonder echt te weten waarover de bestuurder sprak, en waarbij het hem bijna altijd lukte om, bij een vragende blik, toch een passende vraag te stellen.
Hoe pijnlijk was het geweest toen hij zich die ene keer vergiste door op de vraag: “Zou jij dat doen?!” met “Nee”te antwoorden, terwijl het “Ja”had moeten zijn.. Gert had toen de chauffeur in hevige vertwijfeling moeten achterlaten.
Tijdens een autorit had hij ooit een ervaring die hem zijn geloof in zijn eigen ervaringen had doen afnemen.
Op weg uit het Kielegat, zoals Breda in de vastenavondtijd wordt genoemd naar Den Haag, bleef Gert karnavalsmuziek horen. Onwaarschijnlijk was dit.Het hoempapade maar in zijn oren. Was dat nou de autoradio van de liftgever die aan stond? De hele tijd karnavalsmuziek? Voor de zekerheid informeerde hij bij de liftgever. De man begreep hem niet helemaal, maar meende uit de opmerking de vraag te begrijpen of dat de autoradio aan mocht, waaraan hij gevolg gaf. Ger heeft dit zo gelaten, hoewel hij het vervelend vond dat de man hem verkeerd begrepen had. Zo bescheiden was hij, dat hij het brutaal zou hebben gevonden als passagier bij een onbekende meteen te verzoeken of dat de radio aan mocht. Dat doe je niet.
Misschien was er een biologische verklaring voor, dat iemand na dagen van intens karnaval vieren de muziek nog in zijn oren heeft. Maar hij heeft nimmer de moeite genomen om hier achter te komen. Verklaringen zijn ook maar verklaringen.


De eenling was geboren en stevig gesetteld. In contacten met anderen beperkte hij zich in de mondelinge communicatie langzamerhand meer tot praktische zaken. Verder speelde Gert ongemerkt communicatieve spelletjes met mensen. Hij voerde non verbale gesprekken met mensen, en verbijsterde zich over hun lichtgeraaktheid, hun overhaaste oordeelsvorming, hun opwinding. Hun invulling over andermans zieleroerselen: Een openingszin als “Je zult wel denken, dat ik….” werd nimmer gecheckt, maar er werd wel vervolgens een heel betoog gehouden. Sommigen vonden dat ze een waardevol gesprek met hem hadden gevoerd, terwijl hij nauwelijks zijn mond open had gedaan.
Was er eens iemand die hem vroeg naar zijn mening dan zei Gert maar wat. Hij bevestigde vaak het gelijk van de voorgaande spreker. Zoals de wind blies, zo woei zijn jasje. Meningen waren immers belachelijk overschatte dingen, nauwlijks belangerijk.

Principes bestonden wel, maar ook maar voor zolang als ze bestonden.

En dan die kloof tussen woorden en daden.

Gert, die wist dat hij niet meer was dan dat, zag met helicopter-view het hele onvermogen van de mensheid. Voelde zich dof en moedeloos wanneer anderen dit onvermogen veroordeelden als hypocrisie, of lapswanzerij. Hij zag te vaak de balk in de ogen van de aanvaller. Zijn vader sprak over ‘woordterreur’ wat hij een terechte kwalificatie vond. Mensen struikelen graag over een woord van de ander, en lijken de strekking van een betoog niet altijd te willen horen.

Geen opmerkingen: