Het Malieveld in Den Haag; de voorjaarskermis. Ik struinde
er graag rond.
Heerlijk alleen, en
geen rooie cent op zak.
Soms was ik er al voor de openingstijd.
Soms was ik er al voor de openingstijd.
De draaimolens en pretmachine’s waren dan nog niet in
werking. Er schalde nog geen muziek. Het decor lag er dan nog
ingepakt bij. Dan liep ik er al door het gras en over de onverharde grond en
keek hoe de kermis zich langzaam ontvouwde, hoe de kaartverkopers hun plaatsen in de kleine loketten innamen, en een eerste
draaimolen ging draaien. Het fascineerde mij dit spektakel tot leven te zien
komen, en de eerste bezoekers te zien gokken achter fruitautomaten en grijpmachine’s .
Het was 1973.
Ik was 14 jaar en niet op school waar ik hoorde. Ik zei tegen mezelf
dat ik op straat meer kon leren. Zoals ook daar op het Malieveld.
Ik was niet verzot op de attracties van de kermis. Ik zat
niet te wachten om rondgeslingerd te worden, of te zitten in kleine karretjes.
Ik wilde zien, opsnuiven, en het sterkst van al: voelen dat ik er deel van uitmaakte. Van het rondtrekkend gezelschap, dat een kermisgezelschap is. Dat ergens neerstrijkt,
duidelijk aanwezig is, waar naar uitgekeken wordt, en zijn boeltje weer oppakt
en verder gaat. Alsmaar verder.
Het leven op en rond het kermisterrein lag dicht bij mijn
zwerverswens. Ik voelde me er prettig, en thuis.
Mijn vrienden zaten in de schoolbanken. Mooi, want deze
beleving kon ik niet met iemand delen.
Ik hield van de kermismensen die hun attractie zo
aantrekkelijk mogelijk verkochten, en het publiek lokten vanachter hun microfoon met
verhalen doorspekt met humor en overdrijving. De vrouw met de baard, de
kleinste mens ter wereld, de man met de twee hoofden, de sterkste worstelaar,
wie durft het op te nemen?
De kop van Jut, de suikerspinnen,
de toenemende kakofonie van geluiden…
de toenemende kakofonie van geluiden…
Eenmaal schoot een verkoper van een overvolle poffertjestent mij aan
om te vragen of ik wilde helpen met de borden e.d. afruimen.
Wat schoot er door me heen? Was dit het begin van mijn leven
met de kermis? Zou ik ECHT deel kunnen gaan uitmaken?
Verward vroeg ik: ‘hoeveel?’ Ik wilde weten hoeveel ik ermee
zou verdienen. Het leek me een vraag die zou getuigen dat ik een ‘man van de
wereld’ was, die eerst wel wilde weten
wat het SCHOOF voor hij ergens aan begon.
De poffertjestenthouder echter klopte me hoofdschuddend op de schouder en toog
weg.
Ik keek hem ongelovig na. 'Wat...?'
Ik keek hem ongelovig na. 'Wat...?'
Waarschijnlijk had hij begrepen dat ik bedoelde met 'hoeveel',
HOEVEEL BORDEN ik dan op zou moeten ruimen, en dat wees niet op enige vorm van
intelligentie natuurlijk. In ieder geval: hij keek meteen naar iemand anders uit.
Dit bedacht ik me later. Zo zal het zijn geweest.
Dit bedacht ik me later. Zo zal het zijn geweest.
Verkeken kans.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten